Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [49]De overgeblevenen van Israel [50]zullen geen onrecht doen, noch [51]leugen spreken, en in hun mond zal geen bedriegelijke tong gevonden worden; maar [52]zij zullen weiden en nederliggen, en [53]niemand zal hen verschrikken. 49. Hebr. het overblijfsel van Israel zullen geen onrecht doen; te weten, die de Heere uit den hoop der verworpen en verloren Joden uitverkoren heeft. 50. Te weten, met opgezetten moedwil, of tegen hunne conscientie. Zie 1 Joh.3:9. 51. Dat is, zij zullen zich niet begeven nog gewennen tot liegen en bedriegen, maar zij zullen zich benaarstigen om te doen al wat heilig, oprecht en wel gedaan is. 52. Dat is, God de Heere zal hen beschutten en bewaren voor al het kwaad, dat de boze mensen hun zoeken aan te doen. Verg. Micha 4:4. 53. Dat is, zij zullen zeker en gerust leven. De zin is: De boze boeven zullen hen niet beschadigen, naar hunnen moedwil.